De Soepfiets…

Sinds een paar weken krijgen we soep via de Soepfiets. En nee, dat is géén gaarkeukenmeuk, géén voedselbankinitiatief of bedeling. Het is prima restaurantkwaliteit soep. En elke week een verrassing uit welke twee soepen gekozen kan worden.

Via de buurtapp kregen we te horen dat de Soepfiets een halte had gekregen op drie minuten lopen van ons huis. Dus…wij voor het gezin soep bestellen. Je kunt nooit weten, nietwaar? Sinds die tijd hebben we zondag soepdag. Een goede raad, begin nooit aan de Soepfiets! Het is verslavender dan drugs.

Hoe zit het? Een restaurant een dorp verder heeft de Soepfiets bedacht. Een bezorgdienst van soep, producten van een lokale slager en van een lokale bakker. Op bestelling en af te halen op een min of meer vaste tijd (afhankelijk van wind tegen of wind mee) en -bij ons- onder de kastanjeboom. De prijs is redelijk, de kwaliteit subliem en de porties ruim.

Dit restaurant heeft in de naam Jong en Wijs. Twee stromingen waarlangs zij gerechten bereiden; Jong staat voor ‘… nieuwe generaties, nieuwsgierigheid, onbevangenheid en de toekomst. Het onderzoekt waar we heen gaan en willen…’ En ‘…De JONG kant van onze kaart presenteert verrassende, frisse, pure, plantaardige gerechten en nieuwe experimenten van jonge makers…’

De website vervolgt; ‘…Wijs staat voor ambachten, geschiedenis en traditie. Het herinnert ons aan waar we vandaan komen en van wie we afstammen…’ en ‘…Met de WIJS kant van onze kaart blazen we tradities nieuw leven in: we laten ons inspireren door eeuwenoude recepten, gebruiken traditionele streekingrediënten en/of vieren ambachtelijke bereidingen…’.

Na de goede ervaringen met de Soepfiets, gaan we binnenkort naar het restaurant. Nu maar hopen op mooi weer, want uit eten in de tuin lijkt ons geweldig.

PS niet gesponsord bericht.



De dorpen van Noord

Het oude Noord zoals ik het ken bestaat uit een aaneenschakeling van dorpen. Tuindorpen met huizen met tuintjes, slaapkamers met ramen en (niet allemaal) een badkamer. Nu nog zijn de dorpen een bezienswaardigheid. Elk dorp heeft zijn eigen sfeer en bouwstijl.

De meest in het oog springend zijn Disteldorp (1918) en Vogeldorp (1917-1918). Kleine huizen, maar met een tuintje en laagbouw. Smalle straten en pleintjes. Met op de kop van het dorp een badhuis. Deze kleine tijdelijke woninkjes hadden geen badkamer of douche. Beide dorpjes zijn inmiddels monumenten.

Tegen Vogeldorp lag de Vogelbuurt (Nieuwendammerham 1910-1923). Een statige buurt met kleine huizen in smalle straatjes, pleintjes en de statige brede Fazantenweg. Hier waren de huizen tweehoog. Een benedenwoning en een bovenwoning. De latere woningen hadden een ‘badkamer’, een tot douche omgebouwde kast. De vochtige lucht werd niet goed afgevoerd, zodat de paddestoelen op de muren groeiden.

Verderop verscheen in 1917-1926 de Van der Pekbuurt. Meer gericht op de arbeiders van de vele grote bedrijven aan het IJ. De huizen waren driehoog, de straten redelijk breed met pleintjes en perkjes.

De Bloemenbuurt en Floradorp (1920-1930) lijkt qua bouw op de Van der Pekbuurt. Aan het Floradorp lag het Florapark. Als een Noorderling Floradorp zegt, komt meteen Blauwe Zand in gedachten. Blauwe Zand ligt tegen Nieuwendam aan. Jongeren uit beide dorpen gingen regelmatig op de vuist. Dat waren massale en heftige vechtpartijen.

Tuindorp Oostzaan is op verschillende momenten gebouwd; in 1924 de eerste 1.324 woningen; tussen 1934 en 1939 nog eens 642 woningen. Tegen Tuindorp Oostzaan (jaren ‘50) werd het Terrasdorp -in de volksmond Tuttifruttidorp- gebouwd. Het lag hoger dan Tuindorp Oostzaan en had fruitnamen als straatnamen.

Tuindorp Nieuwendam werd gebouwd tussen 1924-1927. De woningen waren modern, want een doucheruimte. Opvallend zijn de acht poortgebouwen. De doorgaande Purmerweg is breed, de straatjes achter de poortgebouwen smal. Kenmerkend voor de tuindorpen. Rond het Purmerplein zijn winkels gebouwd.

Als laatste tuindorp is Tuindorp Buiksloot (Blauwe Zand) in de periode 1930-1932. Alle tuindorpen en de twee nooddorpen zijn gebouwd om de woningnood in Amsterdam op te lossen en arbeiders van de fabrieken en bedrijven in Noord te huisvesten. Disteldorp en Vogeldorp zijn inmiddels monumenten geworden. De verschillen in bouwstijl en sfeer is het mooist te beleven door een fietstochtje door Amsterdam Noord.

bron: mijn herinnering en Amsterdam op de kaart

De Stad en Overkant Van Het IJ

Voor de Amsterdammers uit De Stad was Amsterdam Noord maar een raar aanhangsel. Noord had geen centrum. De mensen waren ‘anders’, geen Echte Amsterdammers (volgens de Amsterdammers uit De Stad). Amsterdam Noord, opgebouwd door de jaren heen als negen tuindorpen. Als reactie op de verpauperde binnenstad. De huizen waren klein, zonder badkamer maar mét een tuintje vóór en achter. Vandaar ‘tuindorp’.

Als Noorderling moest je regelmatig naar De Stad. Daar waren C&A, Peek&Cloppenburg, Hema, Van Haren, kortom de grote winkels. De IJtunnel was wel op papier bedacht, maar nog niet gebouwd. Dus, met de pont, Bootje Boekel of Bootje Bergmann. De laatste twee waren het spannendst. De vaart duurde best lang, de golven waren vaak hoog.

Twee ponten voeren simpelweg naar de overkant. De een van de Valkenweg naar het Centraal Station. De ander van het Tolhuis naar dezelfde bestemming. De Tolhuispont bracht ook de bus, lijn 22, naar de overkant. Eénmaal aan de overkant, in De Stad kon je door het station naar het stationsplein, maar dan moest je een perronkaartje kopen. Voor elke persoon. Je kon ook met de bus, lijn 5. Die reed blokjes om het station. Van de achterkant van het station via de brandweerkazerne onder het spoor door naar het stationsplein. Vandaar reed hij rechtdoor, weer onder het spoor door naar de achterkant en de ponten.

Bootje Boekel vertrok uit Noord van de Ranonkelkade en vaarde naar de Haarlemmerpoort. Deze rit was het meest spannend en vooral lekker lang. Bootje Bergmann vaarde van de Valkenweg en het Tolhuis naar het Victoriahotel. Dat was handig, want dan stond je meteen in het Centrum.

Een derde pontverbinding ging van de Distelweg naar de Tasmanstraat, beter bekend als de Oude Houthaven. Dit was meer een pontverbinding voor vrachtwagens met gevaarlijke stoffen. Een enkele keer namen we deze Derde Pont, zoals hij werd genoemd. Je moest langs de Carbidfabriek. Alles in die omgeving was wit uitgebeten. Je voelde de lucht op je huid prikken en bijten. Geen gezonde omgeving.

Dit keer geen recept. In de twaalfde druk van het Kookboek van de Amsterdamse Huishoudschool, ook wel Wannée genoemd naar de schrijfster, worden tips gegeven voor de inrichting van de keuken. Zo wordt het Aga-fornuis aangeprezen als ‘buitengewoon zuinig en makkelijk in onderhoud’. Ook worden tips gegeven hoé het gas aan te steken: ‘…men moet eerst de kraan openzetten, voordat men de lucifer afstrijkt…’

Wannée verwijst ook naar het elektrisch koken: ‘…voor de inrichting van deze electrische apparaten verwijs ik naar het “Electro Kookboek…’

Niet iedereen kon een Aga fornuis of een electrisch kookapparaat bekostigen. Daarom: ‘…in plaatsen waar geen gas of electriciteit te krijgen is of voor beurzen, waarvoor het niet bereikbaar is, zijn petroleumstellen en petroleumfornuizen onmisbaar…’ Een tip van Wannée, neem een wat duurder exemplaar, want de goedkope konden wel eens ontploffen. Met de geruststelling dat ook de duurdere wel eens ontploften.

De basis van koken.

Of je nu kookt voor je gezin, vrienden, buren of andere gasten, een aantal uitgangspunten gelden altijd. Het seizoen bepaalt in zekere zin de ingrediënten en de ingrediënten op hun beurt de maaltijd. Natuurlijk is boerenkool in de zomer mogelijk. Of een frisse salade in de herfst. Mijn bedoeling is me te laten leiden door de seizoenen. Naar de seizoenen koken heeft het voordeel dat je kunt werken met lokale producten die dan ruim voor handen zijn. Groenten van de koude grond zijn vaak smaakvoller.

Een goede voorbereiding is het halve werk, zei mijn moeder vaak. Dat heb ik in mijn oren geknoopt. Wat ga ik mijn gezin of andere gasten voor zetten? Dus, een recept zoeken. Wat vindt iedereen lekker? Zijn er allergieën? Zal een nieuw recept in de smaak vallen? Zijn de gasten ‘avontuurlijk’ aangelegd of juist ‘traditioneel’?

Goed, het juiste recept gevonden. Zelf nog wat aanpassingen bedacht. Soms een ‘geheel nieuw’ recept bedacht. Het is boodschappen doen geblazen. Natuurlijk zo veel mogelijk bij de (natuur-)slager, de visboer, de groenteman of op de markt. Een goed recept valt of staat met goede verse ingrediënten. Niet van dat makkelijke ‘in één winkel alles kopen’, wat supermarkt heet. (Ik weet nog steeds niet wat er ‘super’ is aan supermarktmeuk)

Alle boodschappen in huis, de nodige pannen, potten, messen, pollepels, spatels, enz. klaargezet. De meeste mensen vergeten het bakje voor het snijafval, dus zeker ook klaar gezet. Niets is zo vervelend en stressvol om mis te grijpen tijdens het koken. Mijn messen zijn altijd scherp. Komt de smaak en de veiligheid ten goede.

Tot slot staat in mijn planning of de maaltijd vandaag of misschien morgen gegeten gaat worden. Vaak worden maaltijden de volgende dag lekkerder. Hoe lang is de voorbereiding en de bereidingstijd? Ik tel daar al gauw een kwartier bij op. Hoe laat is het de bedoeling dat er gegeten gaat worden? Soms is het snijwerk al gauw drie kwartier. De dagen dat we om 23.00 uur pas aan tafel gingen, komen door de goede planning nog weinig voor.

Nieuwste aanschaf, De smaakbijbel

‘…Had ik wel echt leren koken? Of was ik alleen maar enigszins bedreven in het opvolgen van aanwijzingen…’ Deze woorden van Niki Segnet in de inleiding van dit boek konden uit mijn mond komen. De gebruikelijke smaakcombinaties weet ik wel toe te passen. Maar nieuwe combinaties, dat vind ik lastiger. Laat staan verrassende combinaties van smaken en ingrediënten.

Nu is mijn streven zo weinig mogelijk kookboeken te hebben. Een paar echt oude kookboeken met oorspronkelijke recepten staan in mijn nogal lege ’bibliotheek’. Sinds vandaag staat daar De smaakbijbel van Niki Segnet bij.

Wordt nog aangevuld……